- schade
- {{schade}}{{/term}}1 [nadeel] dommage 〈m.〉2 [beschadiging] dégât 〈m., vaak meervoud〉⇒ dommage 〈meestal meervoud〉♦voorbeelden:1 hij is door schade en schande wijs geworden • l'expérience l'a rendu sageschade berokkenen aan • porter préjudice àzijn schade inhalen • se rattraperschade lijden • subir un préjudiceiemand schade toebrengen • nuire à qn.met schade verkopen • vendre à perteiets tot zijn schade ondervinden • faire la triste expérience de qc.〈spreekwoord〉 door schade en schande wordt men wijs • dommage rend sage2 geestelijke schade • dommage moralonherstelbare schade • dégâts irréparablesdeze verzekering dekt 80 % van de schade • cette assurance couvre 80 % des dommagesde schade herstellen • réparer les dégâts〈schertsend〉 hoeveel is de schade? • combien ça coûte?de schade opmaken • faire l'inventaire des dégâtsschade opnemen • faire une expertiseschade aan iets toebrengen • endommager qc.iemand de schade vergoeden • indemniser qn.wij zijn er zonder schade afgekomen • nous en sommes sortis indemnes
Deens-Russisch woordenboek. 2015.